de straten van het rad

i

Bij het rode huis op de viskaden
waar ooit de oude haven was, de platanen
en kasseien, in de stofregen op woensdag
als de gedachte diagonaal beweegt en kleuren puur en ingetogen zijn, neem daar de metro
aan Sint-Katelijne, reis via Jacques Brel
en Sint Guido op de Erasmuslijn
naar Anderlecht – Anderlecht volgens de mythe een ruwe vertaling van ‘Erasmus’ liefde’ –
en beland zo tussen talen, plekken,
op de buitenring tussen stad en platteland
waar wegen plots in velden, koeien overvloeien, in een tuinstad waarvan de straten het streven van haar stichters en haar mensen herdenken.

ii

Het Rad ligt aan de buitenring. Het Rad
had het slijpwiel van een smid kunnen zijn,
Het Rad had het wiel van een beul kunnen zijn:
draai het – wiele, wiele, wiele, in een steegje,
een hoepel en een stokje en daar zijn de Twenties weer, een kleine schelm in een grijze short, grijs hemd.
Daar zijn de straatstenen, een dubbele sliert
nonnen met hun aanhang, de tramsporen, de rivier,
het meer waar de kinderen zwommen. Daar
zijn de huizen, grote, kleine, een blok van
vier houten huisjes die vast in vlammen opgaan
als het brandt. Daar zijn de Belgen, Fransen,
de Spanjaarden en Portugezen en daar
de oudjes die hier geboren en getogen zijn.

iii

Als een oude filmster staat de eenzame magnolia in bloei, maar dit is niet Sunset Boulevard,
dit is Mensenrechten, blitse brievenbussen
van metaal, hout, blik, meestal als vogelhuisjes of die twee dakvenstertjes daar die perplex op de uitkijk staan. Waar is de postbode? Waar zijn

de geadresseerden? Attention au Chien!
C’est moi qui monte la garde ici!
Maar
wat bewaakt hij? De tuinvazen met engeltjes,
de barbecues, driewielers en glijbanen, basketpalen, of als hij opkijkt en blaft, de huisnummers?
Waar heb je een nummer voor nodig als elke voordeur

zijn eigen met zorg gekozen boomtegeltje heeft, zijn eigen sierklamp, windvaan en koetslantaarn?

iv

In de Ontvoogdingsstraat, een geparkeerd wit busje – Façade Express begint de gevels schoon te maken. Want niets is wat het lijkt. Onder het asfalt
liggen de oude tramrails en onder de tramrails, door het riool verdoemd om eeuwig ondergronds te stromen,

de rivier die een toeristische pleisterplaats had kunnen zijn. Maar behalve afbraak en puin, plastic zakken,
leidingen, draden, betonblokken, pannen, planken
en plavuizen, vind je er enorme Brusselse spruitjes wedijverend met camelia’s, geraniums en compost

naast het grindsteen pad, japonica in bloei, rododendron en brem en voor een raam, achter gele sleutelbloemen, een schuwe wit-zwarte kat, zwart neusje met een roetvlek.

v

Op Nr. 4 – opvallend mooi met leibomen
en klimrozen op een pergolaboog,
de klank van stromend water, een windgong
en een luifel met erop nog sporen van kerst- kunstsneeuw – opent een dame het raam en vraagt Vous cherchez quelqu’un? Ik ben op zoek
naar Het Rad, zijn geest moet mij leiden,
waar vind ik het, chez vous, chez vous,
chez eux
? Zie, hier heb je een bank voor dichters en voor oudjes, een slingerpad waar aan de rand madeliefjes priemen, de Ernest S’Jonghersplaats met hoog in de lucht een oranje kraan en plots een vreselijk drumgeroffel uit een hok of loft waar een tiener iedereen hoorndol maakt.

vi

Maar laat ons de lof der zotheid zingen, “Want wie seer mint, die en leeft nu niet in hemselven,
maer in het ghene dat hij mint...”, zegt Erasmus, en zo is het maar net in de Zinnebeeldstraat,

waar een meid in trainingspak een peuter op een driewieler aan een roze touw voorttrekt, hij zuigt
op een fopspeen, aanschouwt de wereld; een oma
in een lange bruine jurk en hidjab loopt met een troep Marokkaanse schoolkinderen mee; een oude spar
draagt een afropruik van klimop, een stenen konijntje knaagt onkruid en op geborduurde vitrages is een idyllisch

tafereel te zien met pony’s, weiden, windmolens
en tortels die hun kooi uitvliegen om te minnekozen.

vii

“... ende sal op geen ander wijse gelukkig
zijn, dan dat hij buyten hemselven geset
zijnde,” onze leidsman, want als ik het goed
heb werd Erasmus zelf geciteerd, gaat door:
“Ende als de Siele soect van den Lichame te reysen, ende zijne instrumenten niet wel en gebruyct, dat moecht ghy sonder twyffel wel raserie noemen.” En opeens komt Soul op het basketbalveld aan,

die zich niet vinger-, arm- of beenloos wil verplaatsen, maar schrijlings een bezield bericht op een bank kerft: pour la vie mon bb, en de namen aanroept
van Christel, Souliman, Ismael. Soul trapt

naar gebroken autoglas, plastic vorktanden verstrooid in het stof van het Minister Wautersplein en vraagt: “Wie heeft hier onder de iepen gegeten?”

viii

Op de hoek van de Wilskrachtstraat vind je de bakkerij/kaashandel
van Tonton Garby. Met zijn alpinopet en snor oreert Monsieur Tonton (wiens minder energieke broer om

de andere dag in de winkel staat)
in het Frans, in het Engels.
Hij woont hier nu al 43 jaar,
reisde de wereld rond – Oxford Street, Piccadilly Circus, America (nu praat
hij opeens met een Amerikaans accent)
en eens, met zijn gezin, naar Sri Lanka. “Kom,” riep hij, “we gaan olifant rijden! Alles erop en eraan!” En dat deden ze dus.

ix

“Nu, hoe de Liefde volmaecter is, so veel is de
raserie groter,” besluit Erasmus in zijn lof
der zotheid. En het is waanzin, vast en zeker, als je
in de Duivenmelkersstraat een open plek bereikt
waar, achter een omheining van golfplaten,
koetswerk, prikkeldraad, een lap grond met percelen ligt, goed afgebakend maar voor de rest leeg, op wat
gele aardappelbloemen en wat onbestemd groen na. Achtertuintjes pronken met kippen en narcissen,
een ranke ceder staat voor een rij populieren, de schoorstenen van de betonfabriek, de spoorwegbrug, treinen

rijden naar Gent en achter de omheining op de grens van de percelen glijden gehelmde fietsers
als eendjes in een schiettent langs het kanaal voorbij.

x

De koerende duiven van de Achturenstraat
brengen je naar het Lustplein. Plezier,
meer zotheid. De zon gaat boven zwarte platanen onder en ditmaal op een bank, ALO MAMAN,
Je t’aime Valentin, twee berichtjes van Kelly.
Een kleintje zit bij haar moeder op de arm en strekt
een babyhandje uit, dreunt een deuntje als de duif, “pa-ppa, pa-ppa”. Het gras bezaaid met madeliefjes
en de schriele schuine schaduwen van de bomen onderstrepen de witte lijnen die de madeliefjes volgen als schaduwschrift. Een olijke knaap in een zwart pak houdt een zwarte hond aan de lijn, hij rukt, laat de hond draaien en keren en springen als voor een circusnummer. De glans van het gras zwelt als de golven op zee.

xi

We zijn nu weer op het Radplein aanbeland
maar ditmaal achter de kerk die ooit te klein was,
en nu, herbouwd, te groot. Want het is maar een kleine tuinstad, die aangroeit met migrantenkinderen:
die twee meisjes daar, eentje met slechte ogen en een bril, allebei met lange bruine krullen, lichtblauwe rollerblades, benen uitstaand als bambi’s die pas leerden lopen,
de ronde jongen die zijn zusje aanport, Vite, vite!
Twee jongens drukken een zoen op hun moeders gezicht onder de hoofddoek. En de jonge moslimvrouwen lachen en gaan hun gang met de baby in de buggy, net zo luchtig, net zo achteloos als hun eigen moeders vroeger.
Vlakbij zwaait het kleine ding in het paars
haar armen heftig als molenwieken heen en weer.

xii

“Gulzig naar letters” zei Erasmus over zichzelf,
zijn humanisme was een poging, over geloof
en rassen heen, alle geestelijken samen te brengen
die de spiritualiteit weigerden te verraden. In zijn huis een afgietsel van zijn schedel, fragmenten van zijn kist. In de Rederijkerskamer staat een beeld van hem,

de heilige houdt zijn gescheurde darmen tegen, draagt timmermansgerei en schoffel, passer en winkelhaak.
In profiel, met een ganzenveer, een studie van handen op een open boek, geringde vingers, hij zit te schrijven.

Hij draagt drie jassen, zo koud waren de winters toen,
en heeft de zwarte hoed op die hem nooit verliet.
Buiten drijven zijn spreuken op de waterpartijen – UBI BENE, IBI PATRIA, in half verzonken, roestige koperletters.



Vertaald uit het Engels door Katelijne De Vuyst

de dichter

Mimikhalvati 640X385

Mimi Khalvati (1944) werd geboren in Teheran, studeerde in Zwitserland en in Londen en was een tijdlang in Iran actief als actrice en theaterdirecteur. Ze keerde terug naar Groot-Brittannië en werd er coördinator van de Poetry School. Nu is ze gastdocente aan het Goldsmiths' College in Londen, waar ze ook poëzieworkshops geeft. Ze is dichteres en kinderboekenschrijfster en werd in 1995 bekroond met een Arts Council Writers' Award voor haar dichtbundel Mirrorwork. Recente bundels en bloemlezingen van haar hand zijn Entries on Light (1997), Selected Poems (2000), Tying the Song: A First Anthology from the Poetry School 1997-2000 (2000), The Chine (2002), Entering the Tapestry: a Second Anthology from the Poetry School (2003), The Meanest Flower (2007), Earthshine (2013) en The Weather Wheel (2014).