1.
Het was de zon in mijn hand
of de zon van de weiden in mei
op de drempel van de deur.
Of ook : de drempel van mei aan de deuren van Vorst,
en vandaag zie ik de stad
door een raam dat uitkijkt op acht dagen,
op een zon en een lichaam,
ik zie ze zich buigen
over de huizen in die vredige lanen.

2.
Ik zie mezelf in de herinnering aan een balkon en een plant,
in de herinnering aan een lichaam
waarvan de schaduw op en neer bewoog
door de lanen en de zon ;
de lanen van Vorst
bleven aan mijn voeten kleven,
of : het is de zon op de daken
die in mijn handpalm tot rust kwam.

3.
Een vrouw verscheen,
toen een tweede,
ze verschenen op de drempel voor hun huis,
en wij vertelden elkaar
het verhaal
van art nouveau,
van oude schoenen,
van het tijdperk van balkons
en hun politiek.

4.
Het is ook het verhaal van een koe en van een foto,
van de vader aan het begin van de vorige eeuw,
een zwart-witfoto als herinnering
met een koe erop, een toen volop jonge vader.
Wij waren dronken van de plaats en haar betekenis,
in de spiegels van een opgehoopte tijd.

5.
En ik zag jou, de genummerde boom,
de boom in de Guillaume Van Haelenlaan.
Bomen die neervielen in de vloek van cijfers,
of: bomen die zich over mijn vloek bogen;
wij hebben ons samen over vervlogen dagen gebogen
of: over dagen waarop wij een witte hemel hebben gezien.

6.
De magie van de taal en haar geheim,
jij bent de meervoudige taal, en ik las de lanen van Vorst in jouw gespletenheid,
in het geheim van jouw labyrint,
in de verbazing over de letters en hun kleuren;
ik las de lijst met hun namen in het labyrint van beide uitdrukkingen.

7.
Of: omdat Wiels
door de aderen van jouw lanen rent,
de cijfers op de bomen getuigen van hun leven;
want elke ziel heeft een cijfer in de hemel,
en ik heb talrijke glazen gezien
in een donkere, lange gang,
het zijn glazen die getuigen van een tijd,
het is de lange gang van de opgehoopte tijd.

8.
Of: de tijden raakten elkaar in mijn lichaam aan,
het lichaam op de trottoirs
die de weiden, de zon en het slijk hebben gekend,
of: het klooster, de parken en die laan,
met nog resten van schoenen, een geur van bier,
en andere sporen, van al wat hier ooit was.

9.
Want mijn lichaam heeft een lange muur aangeraakt,
de muur van schaduwen en namen;
maar hij brak in stukken op mijn ledematen,
brak in brokstukken zon op verwarde letters,
en op ramen van huizen die aangevreten zijn door de tijd en iets van vergetelheid.

10.
Of: het park toen ik het zag van hoog op de kerk,
toen de bomen fonkelden vanuit het park,
ik zag jou uitgestrekt, groen, lachend, gekleurd,
ik zag de stad, uitgestrekt over de zomen van de blauwe zon.

11.
Ook de muren van jouw huizen en hun ramen zijn afgeschilferd,
maar ik zag op jouw drempels
glimlachjes gekleurd door de middagzon,
en mensen die stammen uit talloze talen,
mensen verenigd door trottoirs, drempels van woningen,
en handgrepen van oude deuren.

12.
En ik te midden van hun verleden,
ik met mijn broze heden onder hen,
het is echter het eeuwige heden,
waarop hun stemmen een stempel drukten,
met de geur van bier dat opgedroogd was aan de muren,
en de herinnering aan schoenen die hier ooit werden gemaakt; het is het heden van de ochtend van die eeuwige zondag,
toen wij op weg gingen met de zon op onze schouders.

13.
Het was in de namiddag,
en de zon stond in mijn borst,
of: mijn lichaam lag te midden van bomen,
op die bloedhete dag,
toen de rust van de ingeslapen lanen heerste,
of: toen vragen zich opstapelden tussen mijn vingers.

14.
Niet langer herinner ik mij hoe
ik de stad in vier richtingen doorsneed,
maar de uurwerken op de kerktorens
herinnerden mij aan mijn richting,
ik die voortdurend verdwaalde tussen de steegjes en de lange trottoirs,
waar mijn lichaam de kruispunten kruiste,
onder een gloeiend hete zon,
met een herinnering aan de geur van bier.

15.
Het vertrouwde geratel van de tram kwam tot mij,
of: de klanken van de vredige stad kwamen tot mij,
maar mijn lichaam sprong behendig aan boord,
terwijl de stad in beelden aan mij voorbijtrok,
door de ramen trokken de beelden voorbij.

16.
Ik herinner me hoe de middagzon
haar stralen uitstrooide
over de ramen van de huizen,
maar ik herinner me niet hoe
die weiden in gekleurde huizen veranderd zijn,
in afgeschilferde muren,
en in trottoirs die ons met de hemel verbinden.

17.
Elke nacht
luisterde ik naar jouw lenterust,
de rust die zwaarbeladen is
met een ondoorgrondelijke geschiedenis,
het is jouw geschiedenis, die doordrongen is van de lichtheid van elkaar opvolgende lichamen,
of: het zijn hun lichamen die achter de stilte van de deuren vluchten.

18.
Alleen
een verzameling sporen blijft
ook van onze melodieuze stemmen
op de ruiten van de tram
op de ramen van de ingeslapen huizen,
en op het kristal van de lege bierglazen.

19.
Maar van ginds drongen
de doodsberichten tot mij door,
en ik doolde door de straten van de stad,
die er vredig bij lagen,
of: ik besmeurde haar rode hemel
met mijn pijn.
Die dag zag Vorst me buigen.

20.
’s Ochtends vertrok ik en ondervroeg
de dageraad
over een lichaam dat ronddoolde tussen de zonnestralen
en de hoge vensterluiken,
maar de trottoirs van Vorst omhelsden mijn wonden,
Vorst zag mij door het doolhof van mijn lichaam trekken.

21.
Mijn frisse ochtenden duurden niet langer,
want ik moest vertrekken,
ik liet mijn schaduwen achter tussen de muren van de ingeslapen huizen,
of: op de gekleurde balkons;
die balkons zagen me op een dag verdwijnen,
of: zij zagen me buigen over mijn pijn
om een onvoltooide taal.

22.
Ik trok door wondermooie straten,
of: ik keek naar mijn heden,
doorheen huizen aangevreten door de tijd;
of: mijn lichaam was aangevreten door de lijnen van de stad,
een stad met ramen die open staan voor een lange hemel,
voor vele vragen, en voor een dag die bijna ten einde loopt.

23.
Ik plukte de bloem niet
die van het balkon hing,
of: ik klauterde niet in de bomen van de parken,
en evenmin langs de zonnestraal de hemel in.
Ik heb me alleen gespiegeld in de ruiten van de open ramen,
die mijn weerspiegelingen zagen,
of: die de ramen op een rij weerspiegelden,
alsook mijn lichte stappen.

24.
In hun sluimering
werden de kleurige huizen van Vorst mij niet gewaar,
ook niet toen ik met lichte stappen verder liep
langs haar pleinen, en haar oude deuren;
of: alleen de vensterluiken werden mij gewaar,
geplooid over geheimen,
legenden, en vleugels van vogels aan de hemelrand.



Vertaald uit het Arabisch door Frank Olbrechts

de dichter

Sabah Kharrat Zouein 2013 08 18 Arles Bibliothek Des Citl

Sabah Zouein (1955) is een Libanese dichteres, vertaalster, wereldreizigster, literatuur- en filmcriticus, journaliste en sociologe. Haar werk wordt zowel in de Arabische wereld als in Europa en Amerika als zeer vernieuwend en origineel beschouwd. De eerste vier bundels schreef en publiceerde ze in de jaren 1980 in het Frans, om ze vervolgens zelf in het Arabisch te vertalen. De volgende bundels werden in het Arabisch geschreven. Haar nieuwste bundel Fi muhawala menni (‘Bij een van mijn pogingen') werd in 2006 gepubliceerd bij de Libanese uitgeverij Dar Nelson. Ze woont in Zouk Mosbeh, een kleine stad in de omgeving van Beiroet.

Capture D’Écran 2019 04 04 À 10 20 56